Begin februari
Iets minder dan een half jaar ben ik aan het nieuwe werk en hoewel ik overdag dik tevreden ben, vertelt mijn lijf me elke avond dat het zo niet verder kan. En zoals die dingen dan altijd maar gaan -- amper vier dagen nadat ik voor mezelf noteer dat ik erover wil spreken met de baas, krijg ik een uitnodiging voor een gesprek. Slik. De evaluatie komt - op mijn papiertje de vier dingen die ik zeker wil gezegd hebben. Ze luisteren, zeggen dan hoe tevreden ze zijn, en dat ze me horen over mijn vraag naar minder. Maar ze vinden ook dat ik, voor ik minder ga, ik eerst andere dingen moet proberen. Ten eerste, vroeger naar huis gaan. Ik knik. Dat was ook wat ik zelf wilde -- strak plan. Ik ga akkoord en van die dag zal ik elke dag minstens een half uur vroeger doorgaan. Het helpt. Een beetje, maar het helpt. Ze gaan verder: twee, ik moet minder perfectionistisch zijn. Op het werk. En ook thuis. Pff. Ik slik. Want ja, het ergert me. Ze bedoelen het natuurlijk goed maar wie mij vertelt dat ik thuis niet perfectionistisch moet zijn en me niet moet aantrekken dat er wat speelgoed in de living ligt, trapt op mijn hart. Toont dat ze er zich geen ene enkele sikkepit van kunnen inbeelden. Hoe het is om alle dagen na elkaar uitgeput thuis te komen en dan vanaf zes uur op de zetel te liggen. Met buikpijn zo hard dat je je eigen kinderen amper onder de wol krijgt. Dat speelgoed her en der, dat kan me al heel lang niets meer schelen. Maar dat de basics van de basics bij mij nooit in orde kunnen zijn, dat vind ik wel erg. Geen eten in huis, geen fut om te koken. De was niet gedaan, de vaatwasmachine nooit leeg. De administratie die zich opstapelt, briefjes van school die vergeten worden, turnzakken niet gemaakt en elke vraag voor extra hulp die teveel is. Hoe ik elke dag ongeduldig en onverdraagzaam ben met mijn eigen kinderen en we niet meer praten na school. Pff. Ik geef geen krimp maar vanbinnen borrelt het. En drie, een gezonde dosis je m'en foutisme zou niet mistaan. Ja, aha ... maar hoe dat moet, dat zeggen ze er niet bij. In de dagen en weken die volgen experimenteer ik ermee. Je m'en foutiste, op mijn werk, thuis, op skivakantie. Het succes is wisselend en ik blijf niet overtuigd. Begin maart Wij -- op zo'n 2.700 meter. Zon op onze kop en zalig krakende sneeuw onder onze ski's. De wind maakt een fluitend geluid in onze helmen en voor ons, steil naar beneden ligt de Grizislope. We gaan racen tegen de chrono. De ambitieuze alfamannen waar ik al een week mee in de skigroep zit, de monitor die één lijkt met zijn latten en ik. Yann legt het uit. Op de bulten gaan we diep om meer snelheid te pakken; de bochten pakken we eerst vanbuiten, vervolgens langs binnen. Ik knik, komt goed. Racen op ski's, het is mijn ding. De medailles van alle verschillende jaren hangen thuis ergens aan een haakje. Ik wil nu niet gaan stoefen, maar dit kan ik gewoon. De monitor pompt ons op. En dan, terwijl hij uitlegt hoe hij zo meteen gaat aftellen, haak ik af. Zijn woorden worden vaag en het enige wat ik kan denken is Je m'en fou. Toch eigenlijk belachelijk allemaal. Who cares anyway???!!! Waarom moet ik de snelste zijn?? Waarom, waarom moet ik nog een medaille winnen??? We gaan. Als het aan mij is, glijd ik naar beneden, ik smijt me niet; van zoeven is al helemaal geen sprake. Ik doe het niet opzettelijk, het komt gewoon niet. Vijf minuten later is het al helemaal voorbij. Yann haalt een verfrommeld papiertje uit zijn zak en overloopt de tijden. Leest ze allemaal hardop voor, maar niet de mijne . Ik kijk hem aan (ik weet al wat er is) en hij kijkt terug. Haalt zijn skibril van voor zijn ogen en zijn blik is half geërgerd, half teleurgesteld. 35:35, meer dan tien seconden trager dan de rest. Ik haal mijn schouders op. Je m'en fou, toch? Hij zegt het - dat het niet fair is dat ik er niet voor ga; dat het onnozel is dat ik er een promenade van maak terwijl ik een first league paardje ben. Ik haal nog eens mijn schouders op. Het maakt niets uit. Je m'en fou ... maar het voelt niet goed. Hij heeft gelijk natuurlijk. Dit ben niet ik. Middelmatigheid is niet mijn ding. Ik kan het niet en ik word er slecht gezind van. Belachelijk, ik wéét dat het niets, helemaal, totaal, volkomen niets uitmaakt. En toch ... een skimonitor met zijn chrono in de bergen, met zijn mooie geërgerde ogen in de mijne, en al mijn kwesties spelen weer op en de stemmetjes in mijn hoofd gaan weer voluit. Epiloog We komen thuis en België trakteert ons op puur lenteweer. Onze straat geurt naar paardenmest en naar de eerste barbecue. In het park dollen trosjes jongens rond elkaar. Ik wandel en op het bospad fietst een man me voorbij. Modder op mijn broek en ik zie gele lente-bloemen uit zijn halfopen rugzak puilen. Ik haak in zijn ogen en heel even lijkt het alsof hij voor mij zal vertragen, de bos lente aan mij zal geven. Hij doet het niet. Ik lach; hij lacht. Modder op mijn broek en geen bloemen voor mij ... et moi? Et ben oui, je m'en fou.
7 Reacties
Er zijn zo van die dingen die ik ineens weet. Een beeld, een situatie en plots worden de dingen duidelijk. En terwijl ik dan even met mijn ogen knipper neem ik Grote Beslissingen die nog lang daarna de juiste blijken en waarvan ik geen spijt krijg.
Dat ik geen auto meer wilde en dat ik zou gaan fietsen -- ik wist het zowat een jaar geleden, op het weggetje naast het bos dat op de Steenweg uitgeeft. Op amper 500 meter van de crèche en een dik kwartier voor sluitingsuur; en toch was ik goed op weg om grandioos te laat te komen. Stiller dan stil stond ik, gevangen in een file vol sluipverkeer. Terwijl ik mijn haar rond mijn vinger draaide en op mijn onderlip beet, zag ik haar de berg opkomen. Een mama, haar fiets en een bak met twee kinders in. Steil bergop ging het en geen motor om haar te duwen. Mama's lange haren hingen voor haar gezicht en haar borstkas tikte bij elke trap tegen het stuur. Neen, een plezierrit was het niet, maar zij ging wel vooruit. Haar daar zo zien, en ondertussen te voelen wat de stress van dat verkeer met me deed, in een periode waarin die verstikkende paniekaanvallen nog maar kort achter mij lagen -- het was een knopje dat voorgoed omgedraaid werd. Die avond zette ik het fietsstoeltje van Marie op mijn stuur en bestelde ik voor haar een 'berenpak' om de kou te trotseren. Wij dus aan de fiets en the rest is history -- al één jaar lang is mijn fiets mijn trouw paardje dat me overal naartoe rijdt. Goed voor mijn lijf (sterker, strakker, niet dunner) en nog beter voor mijn hoofd. Op veel plaatsen raken we sneller op twee wielen dan met vier. Ik voel meer verbondenheid met mijn stad en haar mensen; en ik beleef die zalige buiten veel intenser - ochtendmist is koud in je longen en avondregen valt mals op je hand, dat weet ik nu. Dus neen, wij gaan niet terug naar een autovol bestaan. Dacht ik. Want zo van die avonden waarop Manlief weg was met onze enige wagen, Pauline het te hard haatte om door de regen in bergop naar huis te fietsen en dan maar brullend bleef staan; of wanneer ik me gevangen voelde met twee verveelde kinderen in huis, met maar één fiets voor de deur, en de namiddag die op die manier nog heel lang zou duren; of wanneer mijn dagelijkse uitputting niet na maar op het werk toesloeg en ik zo aan mijn Grand Tour rond Leuven in de avondspits moest beginnen - begon ik al eens te twijfelen. En, moet ik toegeven, sloeg ik al eens aan het surfen. Autoscout, 2dehands, kapaza - you name it. Na 10 seconden klapte ik de laptop toe en werd ik slechtgezind. Een auto? Voor mij? Om 90% van de tijd voor onze deur te staan? En de andere 10% me te gaan opjagen in files? Om te gaan vervuilen en weer minder efficiënt te zijn? Klopt niet!! En zo ... en zo wist ik het ineens weer. Liet ik al eens het woord bakfiets aan de keukentafel vallen. En zo ... moest Manlief eerst heel hard lachen; om een paar dagen later zelf op prospectie te gaan. En zo ... en zo ... en zo haalden we afgelopen weekend ook echt een bakfiets in huis. Een elektrische dan nog wel. Dat we er allemaal zoveel levenscomfort zouden bij krijgen, ik wist het niet. Maar als ik zwoegende Mama op die berg aan het bos naast de Steenweg nog eens tegenkom, ik vertel het haar meteen. * PS ik moet hier wel aan toevoegen dat wij niet zonder auto kunnen. De wagen van Manlief hebben we echt nodig (vinden we) en geen haar op ons hoofd dat er aan denkt om volledig autoloos te gaan. En ik moet hier ook aan toevoegen dat ik geen oordeel vel over andermans situatie met, zonder, of met veel auto's voor de deur. Dit is wat voor ons, nu, het beste werkt. En dat wilde ik maar zeggen. ;-) |
Over mijArchief
Augustus 2020
Categories
Alles
|